Appelbomen hebben een paar jaar nodig voordat ze fruit produceren. Over het algemeen duurt dit twee tot vijf jaar. In de winter worden de bomen gesnoeid, zwakke takken en kruistakken worden weggehaald. Dit zorgt voor meer vruchten aan de boom. Voordat er vruchten aan de boom komen, moet deze eerst bloeien. De bloesem start tussen half april en half mei en is prachtig om te bewonderen. Na ongeveer twee weken vallen de bloemen uit en begint de groei van de appels. Bij extreme vorst zorgen de fruittelers ervoor dat de bloemknoppen niet kapot vriezen. Eind mei, begin juni worden de bomen verdunt, er deel van de vruchten wordt weggehaald. Waardoor er grote vruchten kunnen groeien. De oogsttijd van de appels is van eind augustus tot half september. Hiervoor worden vaak seizoenarbeiders ingeschakeld om te helpen met de pluk. Eerst worden de grote rijpe appels geplukt, later de appels die nog te klein waren.
Na de pluk worden de appels gewassen en opgeslagen in de koelcel. In deze koelcellen wordt zuurstof vervangen door stikstof, hierdoor stopt het verouderingsproces van de appels. De koelcellen worden gedurende het jaar één voor één geopend, zo blijven de appels vers en kunnen we het hele jaar nog verse appels eten. Vaak gaan appels naar distributiecentra. Maar veel boeren verkopen tegenwoordig in hun boerderijwinkel hun eigen fruit.