Er zijn verschillende tarwesoorten: zomer- en wintertarwe.
Wintertarwe, de naam zegt het al, wordt in de herfst ingezaaid en ‘overwintert’. In het voorjaar groeit tarwe uit tot een volledige plant. Als de omstandigheden het toelaten, kan er tot half januari ingezaaid worden. Wintertarwe volgt vaak na een intensief gewas, zoals suikerbieten of aardappelen, zodat het land tot rust kan komen. In het voorjaar schieten de planten de hoogte in. Vanaf mei/juni begint de aarvorming en de bloei van tarwe. Hieraan is niet veel te zien. Na de bloei worden de korrels in de aar gevuld, dit gebeurt in juni/juli. De bladeren verouderen en sterven af. Waarna het oudste blad, onderaan de stengel, als eerste afsterft. Het graan verkleurt dan van groen naar geel. Vanaf eind juli tot augustus is het tijd om de tarwe te oogsten. Het oogsten van tarwe wordt ook wel dorsen genoemd. Hierbij worden de graankorrels verwijderd uit de aren. Dit doen ze met een maaidorser of wel combine. Het gewas wordt in één werkgang gemaaid, gedorst en geschoond. Dat wil zeggen dat de planten in de machine worden afgesneden, de korrels gescheiden worden van de rest van de plant en het stro, de plantenresten, komt er aan de achterkant van de machine uit. Per hectare is de opbrengst zo’n 11 ton tarwe. Stro is een bijproduct voor akkerbouwers.
Nadat de tarwe is geoogst, wordt het in Nederland voornamelijk gebruikt als veevoer maar ook om te verwerken in koekjes. Voor brood wordt voornamelijk tarwe uit landen als Frankrijk en Oekraïne geïmporteerd, de Nederlandse tarwe bevat door minder zon ook minder eiwit. De Nederlandse tarwe wordt wel bijgemengd voor het bakken brood. Enkele rassen van tarwe zijn ook geschikt voor het brouwen van bier.